Algemeen

De Bezoarbok (Capra aegarus) wordt de stam­vader van de huidige geitenrassen genoemd. 

De meest naaste verwan­ten komen nog voor op het eilandje Dia voor de kust van het Griekse eiland Kreta.

 

Ook de Afrikaanse dwerggeit is afkomstig van deze stamvader. Van oorsprong zijn geiten onge­twijfeld bergdieren en ook nu nog bewonen de meeste wilde soorten bergachtige streken, tot de meest ontoegankelijke en onherbergza­me gebieden toe.

Geschiedenis

Van oorsprong worden geiten gehouden vanwege het vlees en de huiden. De melkproductie is gering. De Nederlandse dwerggeit is afkomstig van de West-Afrikaanse dwerggeit. Deze geit is wijd verspreid in de kuststreken van West- en Centraal-Afrika. Kenmerkend voor deze geit is, dat het een vleesgeit is die zich goed kan aanpassen aan de extreme omstandigheden. Niet onbelang­rijk voor deze streken is dat deze geit ‘trypanotolerant’ is. Dat wil zeggen dat deze geit resistent is tegen de ziekte ‘trypanosomiasis’. Dit is een zogenaamde Afrikaanse slaapziekte die veroorzaakt wordt door parasieten. Bij de mens kan deze parasiet door een steek van de Tseetseevlieg, de slaapziekte overbrengen. De voornaamste ver­schijnselen zijn hoge koorts, luste­loosheid, moeheid, slaapzucht en onverschilligheid tot de dood intreedt. Het is niet voor niets dat inwoners van deze streken gebruik maken van de dwerggeit die een natuurlijke immuniteit heeft zodat dit de eigen overlevingskansen vergroot.

 

Andere belangrijke kenmerken van de West-Afrikaanse dwerggeit zijn dat hij een kort gedrongen lichaam heeft met korte benen. De schofthoogte van een volwassen geit is ongeveer 40 tot 45 cm, de bok is 50 tot 55 cm hoog. Een geit weegt ongeveer 20 a 25 kg en een bok gemiddeld 30 kg. De oren zijn kort, rechtopstaand evenals de hoornpartij. De West-Afrikaanse dwerggeit is vroeg geslachtsrijp en baart gemiddeld twee lamme­ren per worp. De meest voorko­mende kleuren zijn: ‘wild agouti’ (licht bruin tot bruin met zwarte aftekening), zwart met bruin, grijs of zwart met wit en ‘tricolor’ (wit, roodbruin en zwart), maar andere patronen en kleuren komen ook voor. Hoewel de dwerggeiten in de leef­gebieden van de Tseetseevlieg (van Senegal tot het voormalige Zaïre) benoemd worden als West-Afrikaanse dwerggeit kunnen ze gerangschikt worden onder het ‘bos- en savannetype’. De bosgeit is iets kleiner dan het savannety­pe. Het bostype is normaal gesproken donker van kleur of zwart en wit. De savannegeit is overwegend lichtbruin tot bruin met een zwarte aftekening (wild agouti) en is lichter van kleur.

 

In het jaar 1870 waren dwerggei­ten al te bewonderen in de London Zoo in het Regents park. 

Sinds de jaren 1960 en 1970 wer­den de dwerggeiten geëxporteerd naar ons land. Van oorsprong vanwege ‘het nieuwe’ en als bezienswaardigheid voor in die­rentuinen. 

Daarnaast werden ze in laboratoria gebruikt waar ze van­wege hun gemakkelijke gedrag prima geschikt bleken voor onder­zoek. 

 

Meer recent zijn ze zeer populair als huisdieren bij de dwerggeitenhouders en -fokkers in zowel Europa als de Verenigde Staten, waar veel fokkerijen zijn. 

In de Verenigde Staten fokken ze de African pygmygoat en de Nigerian dwarf. Groot-Brittannië heeft de pygmy, in Italië is er de Tibetana en in ons land de Nederlandse dwerggeit.

 

Al deze geiten zijn oorspronkelijk afkom­stig van de West-Afrikaanse dwerggeit.

 

Rangorde en gedrag

In iedere kudde van welke dier­soort ook, zal er altijd sprake zijn van onderlinge verhoudingen tus­sen de verschillende leden die deel uitmaken van de groep. Binnen zo’n groep heerst er een hiërarchie, leder lid van de kudde kent zijn plaats en gedraagt zich hier ook naar. Dit systeem heet een rangorde. De rangorde en het gedrag dat hiermee gepaard gaat wordt op een specifieke wijze bepaald.

Van oorsprong is een dwerggeit een dier dat graag in een kudde leeft. Dit leefgedrag is bij veel diersoorten terug te vinden. Het leven in kuddeverband is erop gericht een grotere veiligheid te creëren tegen mogelijke vijanden. Een kudde is niet zomaar een wil­lekeurige groep dwerggeiten die samen over de velden trekt. Er is sprake van een structuur. Achter de op het oog zichtbare wanorde, schuilt een ingenieuze organisa­tie.

 

In het wild levende kuddedieren hebben altijd gevaar te duchten van diersoorten die zich boven hen in de voedselketen bevinden. Kuddedieren zullen zich daarom zo goed mogelijk proberen te beschermen en verdedigen tegen mogelijke vijanden. De jongere dieren, vooral de lammeren, zul­len zich in het hart van de kudde begeven waar ze ongestoord hun gang kunnen gaan. Intuïtief voe­len ze dat andere leden van de kudde over ze waken. Van de gedragingen van oudere dieren leren ze en zullen ze het gedrag overnemen, zodat zij in de toe­komst deze rol kunnen overne­men.

 

In de dagelijkse praktijk van de huidige dwerggeitenhouderij en fokkerij zult u dit gedrag niet zo snel tegen komen. De dieren groeien op in een veilige en beschermde omgeving waar ze normaal gesproken geen gevaar te duchten hebben. Er zijn maar weinig dwerggeitenhouders in ons land die in staat zijn zoveel dieren te houden dat er sprake is van een kudde. Daarnaast stallen veel dwerggeitenhouders en -fok­kers de dieren apart op, zodat deze typische gedragskenmerken alleen in de wei waarneembaar zijn. In de wei kunt u de groep samen zien optrekken en zich gezamenlijk van de ene naar de andere kant van de wei bewegen. Ze hebben opmerkelijk veel belangstellig voor de randen langs de afrastering en de hoeken. Ze grazen niet rustig de wei af maar zoeken bet liefst de uithoeken.

 

Als de dieren in de wei lopen en u observeert het gedrag dan zult u de verhoudingen tussen de dieren onderling kunnen signaleren. De sterkste geit zal bet beste voedsel voor zich opeisen. De andere zul­len de dominante geit weinig tot niets in de weg leggen. Dit gaat vanzelf. Bij de geiten die in bet wild leven leidt dit tot een keiharde selectie: alleen de sterkste en beste dieren zullen overleven. Dit verklaart waarom veel dwerggeitenhouders en/of -fokkers bun dieren apart opstallen. Op deze manier voorkomen ze dat alleen de sterkste geiten het meeste en beste voer tot zich nemen. Het gedrag dat de leider vertoont, kan soms storend zijn. Men is vaak geneigd dit op te lossen door de leider uit de kudde te halen. Helaas zal dit niet de oplossing zijn. Een ander dier zal zijn rol als leider in de groep gaan opeisen. Het kan zelfs voorkomen dat een kalm dier zich als tiran gaat gedragen wanneer bet plots tot leider van de kudde wordt gepromoveerd.

 

De basis van de onderlinge verhoudingen wordt gelegd door bet aangaan van een tweegevecht. De strijders richten zich omhoog door op de achterpoten te staan, om vervolgens met de schedels, voor­zien van een boompartij, met een flinke klap tegen elkaar te botsen. De haren van de dieren richten zich overeind en de staart wordt strak op de rug getrokken of naar beneden gedrukt, afgewisseld met kwispelen. Dit ritueel kan zich een aantal malen herhalen totdat uiteindelijk één van de twee de aftocht blaast. In sommige geval­len is het niet nodig enige superi­oriteit te bewijzen, omdat deze vanzelfsprekend is. Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op de relatie tussen de lammetjes en de oudere dieren. Het spreekt voor zich dat de jonge diertjes geen partij kunnen of willen zijn voor de oudere geiten. Deze tonen zich dan ook volkomen tolerant ten opzichte van de lammetjes.

 

De relatie tussen geiten onderling levert weinig problemen op, zolang er maar voldoende ruimte aan de dieren geboden wordt. De ervaring leert dat de verhoudingen tamelijk geweldloos worden vastgesteld en vervolgens niet meer zullen worden betwist. Tot zover is alleen nog maar gesproken over de algemene gedragskenmerken van de dwerggei­ten onderling. Dwerggeiten ontlenen hun grote populariteit onder andere aan hun gedrag ten opzichte van hun verzorger. Ze vertonen een grote aanhankelijkheid. Ze doen zich gel­den als vriendelijke diertjes die de zorg en aandacht van bun baas belo­nen met charmant gedrag. De natuurlijke vrolijkheid en het speelse karakter maken dat de diertjes een grote aantrekkingskracht hebben op zowel jong als oud.